Ze voert haar telefoongesprekken in het openbaar
(rent de trap af met haar telefoon),
behalve als haar vriend belt.
Ze vraagt (bijvoorbeeld) hoeveel ouders je hebt
en wie je in het weekend ziet.
Alles staat constant op het punt te kloppen; ze houdt het bij
in een dwarsformaat notitieblok. Ze komt er net niet.
De eerste vraag begint tegen de ringband aan:
weet je dat je water uit de kraan kunt sturen
met je hand?
De tweede, halverwege:
weet je nog precies hoe je dat geleerd hebt?
De opdracht vandaag:
doe dat nu met de oceaan.